“Het sociaal werk wordt steeds beter gezien én gewaardeerd”
Per 1 mei a.s. stapt Nienke Kuyvenhoven na vijftien jaar bij Sociaal Werk Nederland over naar lidorganisatie Jongerenwerk Utrecht (JoU). Hoe heeft zij de sector, beroepsgroep en vereniging door de jaren heen zien veranderen? “Het sociaal werk heeft een kansrijke toekomst.”
Nienke, proficiat met je overstap. Wat ga je doen bij Jongerenwerk Utrecht?
“Op 1 mei start ik als directeur van JoU, een stedelijke organisatie die wijkgericht werkt in teams, verspreid over de tien wijken van de gemeente Utrecht. Binnen deze teams hebben jongerenwerkers verschillende specialismen, zoals meidenwerk, coaching of sportjongerenwerk. Ze werken voor jongeren tussen 10 en 23 jaar die een steuntje in de rug nodig hebben.”
Je hebt vijftien jaar bij SWN gewerkt, waarvan de afgelopen vier jaar als adjunct-directeur. Hoe heb je de sector en beroepsgroep in die tijd zien veranderen? “Toen ik er kwam werken, heette de organisatie nog MOgroep Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening. Men hechtte er toen aan om vooral de verschillen tussen breed welzijn en bijvoorbeeld het maatschappelijk werk te benadrukken. Dat waren soms ook echt gescheiden organisaties in het veld. In de laatste jaren heb ik de beweging naar meer integraliteit gezien; de scheidslijnen tussen de werksoorten vervaagden en er kwam steeds meer nadruk op de overeenkomsten in plaats van de verschillen. Zoals de sociaal-agogische basis die de werksoorten met elkaar gemeen hebben. Natuurlijk zijn er nog steeds specialismen; een jongerenwerker doet andere dingen dan een ouderenadviseur of een sociaal raadsman/vrouw. Maar ze zijn allemaal sociaal werker.
We hebben deze beweging als branchevereniging ook gestimuleerd: het gebruik van ‘sociaal werk’ als verzamelnaam draagt bij aan een sterkere identiteit en een scherpere positionering van onze branche. Om die reden hebben we ook onze naam veranderd naar Sociaal Werk Nederland. We sloten hiermee aan bij de internationale terminologie en bij de verandering die we zagen in het onderwijs en bij de beroepsvereniging. Daarbij gaat het niet alleen om een andere naam; je ziet echt meer integraliteit en een gezamenlijke basis van waaruit je samen werkt.
Ten slotte zie ik bij onze leden een beweging naar schaalvergroting door fusies. Het aantal leden is hiermee flink afgenomen, maar de totale loonsom niet. Voor leden biedt dit de kans om verschillende werksoorten nog meer aan elkaar te verbinden in één organisatie. Een grotere omvang van je organisatie maakt ook steviger, zowel in positie, bedrijfsvoering als in kwaliteit. Ik denk dat dit een goede ontwikkeling is, waarbij het wel belangrijk is dat je als ook als grotere organisatie fijnmazig en herkenbaar kan blijven werken in wijken en buurten.”
Welke ontwikkeling heeft de branchevereniging in die jaren doorgemaakt?
“Ik heb me in die vijftien jaar geen moment verveeld; onze omgeving was constant in beweging en daarmee ook de organisatie. We hebben steeds ook bewuste keuzes gemaakt hoe met deze veranderingen om te gaan, om toekomstbestendig te zijn. Dat zie je ook bij collega-brancheverenigingen. Zo is belangenbehartiging nog steeds een belangrijke taak, maar dat gaat niet alleen meer om de eigen sector: het gaat over het laten zien wat je als sector kan bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke problemen. Inhoudelijke thema’s als armoede, opgroeien en gezondheid zijn steeds meer leidend geworden in onze jaarplannen. Een ander voorbeeld is dat we steeds meer samen met leden zijn gaan werken aan brancheontwikkeling: het verder brengen van de sector als geheel. En dan niet in ‘ouderwetse’ langlopende commissies, maar op diverse, flexibele manieren. Hierbij zijn de medewerkers van het bureau steeds meer netwerkers en programmamanagers geworden die nieuwe verbindingen leggen tussen mensen, organisaties en kennis, in plaats van experts of beleidsmedewerkers.”
Op 18 mei a.s. vieren we ons jaarcongres in Amersfoort. Ben je erbij?
“Jazeker! Ik mocht nog meedenken in het programma en ben erg benieuwd hoe het in de praktijk uitpakt. Leuk dat ik deze keer niet als organiserende partij deelneem maar als lid. Ik mag iets meer lekker ‘consumeren’. Daarnaast is het natuurlijk heel fijn om na zo’n lange coronatijd met alleen digitale meetings, elkaar nu weer live te ontmoeten.”
Thema van het jaarcongres is ‘Sociaal is de toekomst’. Hoe zie jij de toekomst van het sociaal werk?
“Kansrijk. Het sociaal werk wordt steeds beter gezien én gewaardeerd. Dat zie ik ook bij de jongerenwerkorganisatie waar ik nu aan de slag ga: de gemeente heeft bepaald dat dit een belangrijke basisvoorziening is waarin geïnvesteerd moet worden. Omdat ‘sociaal’ een belangrijke waarde op zichzelf is, én omdat het ook nog eens preventief werkt voor zorg, veiligheid en leefbaarheid. Wat ik merk is dat wij dit niet alleen zelf roepen, maar dat ook vanuit bijvoorbeeld de politie, woningcorporaties en ggz wordt gezegd dat zij gebaat zijn bij een sterk sociaal domein en een stevige positie van het sociaal werk. Het voelt dus als een schot voor open doel. Al vraagt dat ook nog wel boter bij de vis van beleidsmakers en financiers om dan ook andere keuzes te durven maken en écht te investeren in het sociaal werk. Misschien wel ten koste van andere uitgaven... Het gaat niet vanzelf!”