Nieuwsbericht

Vijftien jaar sociaalwerkonderzoek onder de loep

Chris Bos
21 april 2020 | 5 minuten lezen

Een quarantaine schept in wezen de ideale omstandigheden voor monnikenwerk. Maar Martine Ganzevles had het data verzamelen en verwerken al grotendeels achter de rug toen de intelligente lockdown ook de Hogeschool Utrecht trof. Haar promotieonderzoek heeft als werktitel 'Gegeven de Omstandigheden. Naar een passende(r) onderzoeksmethodologie voor praktijkgericht Sociaal Werk onderzoek.’ Dat biedt onder meer een overzicht van vijftien jaar onderzoek naar de sociaalwerkpraktijk. Wat zijn daarin de ontwikkelingen en rode draden?

De trojka praktijk, onderzoek en onderwijs is een terugkerend thema in Martine Ganzevles’ loopbaan. Ze studeerde eerst sociaalpedagogische hulpverlening (SPH) en werkte een tijd als sociaal werker in de ggz. Daarna deed ze algemene sociale wetenschappen en werd ze uiteindelijk docent SPH aan de Hogeschool Utrecht. Toen daar zes jaar geleden het lectoraat Methodologie van Praktijkgericht Onderzoek werd ingesteld, ging ze er meteen aan de slag. ‘Kennis inbrengen in de praktijk terwijl je áánsluit bij die praktijk, dat vind ik een fascinerend gegeven. Hoe kom je tot kennis waarin de praktijk zich kan herkennen en die ze kunnen toepassen?’

Kapstok
Een promotievoucher bood haar de kans voor een grootscheeps onderzoek. ‘In 2016 ben ik begonnen aan een inventarisatie van het sociaalwerkonderzoek, naar de eigenheid ervan. Net op dat moment bestond dat onderzoek 15 jaar, dus dat was een mooie kapstok.’
Ze volgt daarbij de twee onderzoekslijnen van het lectoraat:

  • de methodologie van praktijkgericht onderzoek: wat zijn de manieren van onderzoek in het hbo om zowel het onderwijs als de praktijk te versterken?
  • de didactiek van onderzoekend vermogen: hoe vergroot je dat vermogen op een manier die past bij het vak waarvoor de student heeft gekozen?

Haar studie valt uiteen in vier deelonderzoeken, te beginnen met een beschrijvend gedeelte. Martine Ganzevles: ‘Van een flink aantal jaren heb ik in kaart gebracht wat er aan onderzoek is gepubliceerd. Die publicaties heb ik geanalyseerd op een aantal methodologische kenmerken. Dat moet een beeld opleveren van wat die onderzoekers doen, of en hoe ze de praktijk weten te bereiken, wat passende vormen zijn van methodologie en hoe de onderzoeken bijdragen aan de doelen van sociaal werk.’
Dit gedeelte is ondertussen als artikel verschenen in het jongste nummer van Journal of Social Intervention.

Onderbouwers, veranderaars en kennisontsluiters
Over de uitkomsten van dat eerste deel straks meer; nu vast even over naar deel 2. Daarvoor ging Martine Ganzevles met 34 lectoren in gesprek over de onderliggende motieven voor ieders gekozen manier van onderzoeken.
Dat leidde tot deze indeling:

  • De onderbouwers; ‘zij willen sociaal werk bekrachtigen en in de breedte steviger maken. Zij stellen vragen als: wat weten we al van bepaalde aanpakken en wat is het effect ervan? Onderbouwers zorgen voor theoretische kennis, praktijkkennis én ervaringskennis.’
  • Veranderaars; ‘zij willen via hun onderzoek de praktijk veranderen, een stem geven aan silent voices en een multiperspectief creëren.’
  • Kennisontsluiters; ‘zij worden vooral gedreven door hun eigen nieuwsgierigheid en de behoefte om te leren, en te laten leren over de praktijk.’

De Veranderaars (12 en de Onderbouwers (11) bleken de twee grootste groepen; daarna volgden de Kennisontsluiters (6). Martine Ganzevles: ‘Die driedeling blijkt in de dialoog over praktijkgericht onderzoek trouwens heel werkbaar. Ik heb daar inmiddels al vaak mee gewerkt in workshops en bij lectoraten. Ik merk dat de driedeling helpt om met elkaar in gesprek te gaan over ieders manier van onderzoek doen. Wat is je drive en hoe zie je die terug in de gekozen werkwijze? Als je dat beter in beeld hebt kun je er sneller en beter een visie op formuleren, en een missie. Dus dat is in ieder geval een bruikbaar product van mijn promotieonderzoek. Ik wil dat nog verder vormgeven als handzame interventie.’

De opbrengst
Terug naar deelstudie 1. In totaal heeft Martine Ganzevles in die fase 1.569 publicaties bekeken die verschenen tussen 2010 en 2016. ‘311 ervan heb ik kunnen coderen volgens de gekozen set van methodische variabelen, waarvan 196 op de volledige set.’

En wat heeft dat opgeleverd?
‘Eerst lag de focus vooral op casestudies, op beschrijvende kennis. Met vaak een kwalitatieve aanpak: dus vooral interviews en vragenlijsten. Maar al gauw zie je meer eigenheid ontstaan en inmiddels is er veel meer aandacht voor veranderingsgerichte kennis. De huidige werkplaatsen van het sociaal domein zijn daar een mooi voorbeeld van. Daar wordt heel erg gewerkt in de driehoek onderzoek, onderwijs en praktijk.’

Wat heeft je het meest verrast?
Uit de publicaties spreekt eerlijk veel betrokkenheid bij de praktijk, maar ik zag vooral betrokkenheid óver de praktijk, weinig mét de praktijk. Sociaal werkers en de cliënten werden vaak wel bevráágd, maar ze werden opvallend weinig deelgenoot gemaakt van het onderzoeksproces zelf. Ook participatie van studenten bleek nauwelijks uit de publicaties. Terwijl de transitie juist een mooie aanleiding was en is om sociaal werk te versterken, zeker ook met behulp van onderzoek. Neem wijkgericht werken, dat kun je meteen versterken via praktijkgericht onderzoek. En dan niet via lineair onderzoek - onderzoeken, evalueren en dan uitkomsten implementeren - maar juist door zo’n heel nieuwe manier van werken te ontwikkelen en te verbeteren aan de hand van onderzoek. Dat is nou net een belangrijk kernmerk van praktijkgericht onderzoek vanuit het hbo: dat je onderzoek, onderwijs en praktijk zo dicht bij elkaar hebt. En dat je dat dus ook op al die gebieden van betekenis kunt zijn.’

Hoe kun je dat het best doen?
‘Mijn onderzoek laat zien dat de betrokken partijen vaak verschillende doelen nastreven, zoals kennisontwikkeling, systeemontwikkeling en persoonsontwikkeling. Elk doel heeft zijn eigen route. Juist praktijkgericht onderzoek leent zich prima voor die combinatie. Kennisverwerving, praktijkverandering, professionalisering: dat past daar allemaal prima in.’

Veel gemeenten vragen vooral om data over effectiviteit. Hoe past dat in jouw verhaal?
‘Ik begrijp die verwachting, zeker in tijden van budgettaire krapte. Echter: door de veelheid aan factoren die het dagelijks leven van kwetsbare mensen bepalen kun je in het sociaal domein eigenlijk onmogelijk werken met klassieke effectstudies zoals met randomised controlegroepen. Dat maakt het voor ons type onderzoek lastig als het gaat om het leveren van roestvrijstalen data; op grond van je bevindingen kun je alleen maar bescheiden zijn in je uitspraken. En trouwens: wat héb je eigenlijk aan de wetenschap dat er 100 cliëntcontacten zijn geweest? Wat wéét je dan?’
‘Mijn onderzoek heeft niet voor niets de titel “Gegeven de omstandigheden”. Die spelen binnen sociaalwerkonderzoek altijd een rol. Neem de huidige covid19-crisis. De lockdown is bezig de praktijk van het sociaal werk enorm beïnvloeden, op de korte en misschien ook de lange termijn. Ambulant werk mag ineens niet meer en maakt plaats voor beeldbellen. Hoe kun je dan op een goede manier contact hebben met cliënten? Hoe kun je nog aan community building doen? Als sociaal werker heb je de plicht om daarover na te denken. Maar ook om met elkaar vast te stellen dat je dat zelden in zinvolle cijfers kan vangen.’
‘Daarom kijken organisaties in het sociaal domein liever of ze gemeenten kunnen bedienen met vormen van narratieve verantwoording. En dan helpt het wel dat er vanuit de hogescholen meer ervaring is om dergelijke kennis en ervaringsverhalen op een passende manier over het voetlicht te brengen.’

Hoe nu verder?
‘Het was in eerste instantie een beschrijvend onderzoek, ook omdat dat nog niet eerder was gedaan. En tegelijkertijd wil ik bijdragen aan een grotere set van onderzoeksmethodologie die de eisen van de wetenschap volgt maar ook voldoende praktische relevantie heeft. Dan heb je het zeg maar over het assenstelsel van methodologische grondigheid én praktische relevantie, het beste van twee werelden.
Bovendien heb ik zelf de drive om de praktijk te onderbouwen en bij te dragen aan die praktijk. Ik geloof niet zo in objectief, afstandelijk onderzoek in deze sector. Ik wil liever bijdragen aan de empowerment van sociaalwerkonderzoek zodat het een eigenstandige meerwaarde heeft.’

Wat zegt dat voor het werkveld?
‘Eerder werd het sociaal werk en sociaalwerkonderzoekers nog wel eens verweten dat we onszelf steeds opnieuw uitvinden. Dat hebben we ter harte genomen door een heel systeem op te zetten waardoor we kunnen leren van elkaar. Met samenwerkende consortia, langlopende projecten van hogescholen en sociaalwerkorganisaties. En kijk ook naar het proefschrift van Renske de Zwet, dat laat zien hoe je met evidence based practice kunt werken.’
‘En het maakt ons ook weer bewuster van het onderzoekend vermogen dat je mag verwachten van hbo-opgeleide professionals. Namelijk dat ze ook steeds het verdiepende proces ingaan: dit is nu één client, hoe kunnen we dat breder trekken? Dat zou een automatisme moeten zijn voor de sociaal werker. Die nieuwsgierige verwonderde houding heb je nodig voor hulpverlening maar ook voor onderzoek. Het kunnen delen van kennis is daarin een belangrijke factor.’

Martine Ganzevles is momenteel ook als ‘science practitioner’ verbonden aan Universiteit Tilburg – Tranzo, waar ze wordt begeleid door Tine Van Regenmortel (Academische Werkplaats Sociaal Werk). Daan Andriessen is bij Hogeschool Utrecht haar begeleidende lector.