Staatssteun: welk risico loopt sociaal werk?
De casus
Context Gemeente en sociaalwerkorganisatie staan op het punt nieuwe afspraken te maken over de financiën, zoals over het eigen vermogen en informatievoorziening daarover. Probleemstelling O.a. kunnen subsidiegelden alleen na verkregen toestemming van de gemeente worden toegevoegd aan het eigen vermogen van de stichting. Hierover zijn bepalingen opgenomen in de Algemene Subsidieverordening. Vanaf 2015 wordt er vanuit de gemeente ook gewerkt met opdrachten na aanbesteding en kent de sociaalwerkorganisatie vanuit de gemeente dus twee vormen van financiering en is de mutatie van het eigen vermogen dus een resultante van een resultaat op de subsidieopdrachten en een resultaat op “inkoop” opdrachten. Deze duale financiering heeft mogelijk het risico op staatssteun in zich (kruissubsidiŃ‘ring), waarbij gelden die verkregen worden vanuit een subsidiebeschikking kunnen worden aangewend voor eventuele tekorten op de inkoop opdrachten ("commercieel", want op basis van contract na aanbesteding). Dit risico doet zich voor sinds 2015. Overigens betreft het allemaal opdrachten binnen het sociale domein. Vanaf 2015 is echter niet duidelijk welk deel van het eigen vermogen te herleiden is naar de subsidie en welk deel naar de contracten. Vanuit het oogpunt van risico op Staatssteun stelt de gemeente dat de sociaalwerkorganisatie eventueel Eigen Vermogen, verkregen uit subsidiegelden, niet mag aanwenden voor eventuele tekorten op de opdrachten ("commercieel", want op basis van contract na aanbesteding). De gemeente heeft alleen zeggenschap over het gedeelte van het eigen vermogen van de sociaalwerkorganisatie dat is opgebouwd uit de subsidiegelden. Vragen:
|
Het risico op terugvordering staatssteun is in de praktijk voor sociaalwerkorganisaties zeer gering. De quickscan bevestigt dit. Op de vraag welk risico op staatssteun voor sociaalwerkorganisaties er dan is, is echter geen algemeen antwoord mogelijk. Het is volgens Europa Decentraal pas vast te stellen als een partij in de regio met een klacht komt. Let op: de titel subsidie sluit niet uit dat het bij nadere beoordeling kan gaan om een aanbestedingsplichtige overheidsopdracht (zie mijn eerste inkoopblog).
Wanneer is sprake van staatssteun?
Artikel 107 lid 1 VWEU Het Europees staatssteunverbod is neergelegd in artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Om te bepalen of sprake is van staatssteun dienen alle volgende criteria te worden beoordeeld: 1. de steun wordt door de overheid verleend of met overheidsmiddelen bekostigd; 2. de steun verschaft een economisch voordeel aan onderneming(en) die zij niet langs de normale commerciële weg zouden hebben verkregen; 3. dit voordeel is selectief, wat inhoudt dat het ten goede komt aan bepaalde onderneming(en); 4. het voordeel moet de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen en een (potentiële) invloed op de tussenstaatse handel hebben.
Ten eerste dient sprake te zijn van steun van een overheid. Ook dient sprake te zijn van een economisch voordeel: maatregelen die de lasten verlichten die normaliter op het budget van een onderneming drukken, vormen naar vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie voordelen. Dit voordeel is bovendien selectief wanneer het toekomt aan één specifieke onderneming (er is geen sprake van een generieke maatregel). De laatste voorwaarde gaat om een mogelijke/potentiële beïnvloeding. De genoemde criteria zijn cumulatief: wordt aan één van de criteria niet voldaan, dan kan er geen sprake zijn van staatssteun.
Risicoverminderende factoren voor sociaalwerkorganisaties:
- Tussen- of interstatelijk effect
Een daadwerkelijke ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer is niet vereist. Er dient enkel te worden onderzocht of een steunmaatregel dit handelsverkeer ongunstig kan beïnvloeden. Dit zal op basis van de voorzienbare gevolgen van een maatregel moeten worden nagegaan. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat overheidssteun het moeilijker maakt voor ondernemingen uit andere lidstaten om actief te worden op een bepaalde markt.
Medio 2015 is een zevental besluiten genomen door de Europese Commissie waaruit kan worden afgeleid welke criteria worden gehanteerd om na te gaan of er al dan niet sprake is van een zuiver lokaal effect. Meer informatie hierover is te vinden in het factsheet zuiver lokaal dat Europa Decentraal heeft gepubliceerd (zie vooral pagina 3)
Indien een sociaalwerkorganisatie als lokale zelfstandige juridische eenheid functioneert, dan is het risico van impact op interstatelijke handel zeer gering. Bovendien gaat bij sociaalwerkorganisaties vaak om relatief kleine organisaties waarbij de afwezige impact op internationaal handelsverkeer makkelijk aannemelijk te maken is.
- Geen Europese sectorregels voor staatssteun in zorg en sociaal domein
Het gegeven dat de Europese Commissie geen sectorregels voor staatssteun hanteert in het zorg en sociaal domein is risicoverminderend. Door het ontbreken van sectorregels zal sociaalwerk niet snel in het vizier komen voor terugvordering staatssteun.
- Sociaalwerkorganisaties aangemerkt als Dienst Economisch Algemeen Belang (DEAB)
Gemeente merkt de sociaalwerkaanbieder aan als DEAB, waarbij de gemeente wel het ‘marktfalen’ dient aan te tonen. Dit houdt in dat zonder gemeentelijke subsidie de markt de vraag niet oppakt. Dit kan eventueel aangetoond worden voor afzonderlijke activiteiten, waarbij verschillende vrijstellingen gelden (zie kader).
Op grond van de reguliere de-minimisverordening kunnen decentrale overheden ondernemingen over een periode van drie belastingjaren tot € 200.000,- steunen zonder dat dit staatssteun oplevert. Deze steun is zo minimaal (de-minimis) dat het weinig tot geen impact heeft op de interne markt. Naast deze ‘gewone’ de-minimisverordening bestaat er de DAEB de-minimisverordering. In de DAEB de-minimisverordening is vastgelegd dat de DAEB de-minimissteun maximaal € 500.000 mag bedragen per onderneming over een periode van drie belastingjaren. Volgens de Commissie hebben bedragen onder het de-minimisplafond geen ongunstige invloed op het interstatelijk handelsverkeer (één van de cumulatieve voorwaarden voor staatssteun) en levert dit dus geen staatssteun op. Om deze reden hoeven dergelijke maatregelen niet bij de Commissie te worden aangemeld. Overheden die een DAEB compensatie onder het DAEB-Vrijstellingsbesluit willen vormgeven dienen rekening te houden met het algemene compensatieplafond onder het Vrijstellingsbesluit. Dit betreft een jaarlijks brutobedrag van € 15 miljoen per onderneming die een DAEB verricht (art. 2 lid 1a Vrijstellingsbesluit). Dit plafond geldt niet voor DAEB waarmee wordt voldaan aan sociale behoeften op het gebied van:
|