Effect lokaal armoedebeleid is onduidelijk
Elke gemeente doet wel iets aan armoedebeleid, maar hoe hoog het armoedebudget precies is en waaraan dat wordt besteed valt nauwelijks na te gaan. Laat staan dat het mogelijk is het effect van de inzet vast te stellen.
De rekenkamer van Lelystad komt tot die best treurige conclusie na vergelijking van negen rekenkamerrapporten die sinds 2015 zijn uitgekomen, aldus Hans Bekkers in Binnenlands Bestuur. De rekenkamer deed het onderzoek om te komen tot een helder advies voor de gemeenteraad van Lelystad. Die buigt zich binnenkort over de herijking van het beleid op het gebied van armoede en schuldhulpverlening.
Onvoldoende controle
De hoofdconclusie van het vergelijkend onderzoek luidt dat de raden in al die gemeenten veelal onvoldoende in staat zijn te controleren of het beschikbare geld voor armoedebeleid wel effectief en efficiënt wordt besteed. In de negen onderzochte gemeenten is het beleid daarvoor niet voldoende concreet en navolgbaar.
Gediscussieerd wordt er in de raad vaak wel over wat er ‘in het armoedebeleid wordt gestopt’, maar niet wat eruit moet komen. Daarbij komt volgens de onderzoekers dat de oorzaken van armoede bij gemeenten vaak onbekend zijn, waardoor het lastig is om effectief beleid te maken. Blinde vlekken zijn met name de stille armoede na bijvoorbeeld echtscheiding en pensionering en werkende armen.
Te smalle definitie van armoede
Voor veel gemeenten is hun armoedemonitor het belangrijkste instrument om met kwantitatief onderzoek objectief zicht te houden op de doelgroep. Maar de meeste gemeentelijke armoedemonitoren gaan uit van een smalle definitie van de doelgroep, waarin alleen naar inkomen wordt gekeken en niet ook naar deelname in de samenleving. Daarbij komt dat meestal alleen de armoedeproblematiek in kaart wordt gebracht van huishoudens die op dit moment gebruikmaken van één of meer armoederegelingen van de gemeente.
Chronische ziekte
De cijfers uit de gemeentelijke armoedemonitoren zeggen meestal niet veel over de oorzaken van de armoedeproblematiek. Ook dat belemmert het zicht op de opgave: bij welk deel van de minimahuishoudens is bijvoorbeeld sprake van een chronische ziekte die maakt dat er geen zicht is op verbetering van de inkomenssituatie via werk? Bij welk deel van de populatie is het onvoldoende beheersen van de taal of een gebrek aan opleiding de oorzaak? En welk deel is bereid en capabel om te werken, maar kan door het ontbreken van geschikte vacatures geen werk vinden?
Het gevaar van het gebrek aan duidelijkheid over de maatschappelijke effecten, is volgens de onderzoekers dat de discussie in de raad alleen gaat over uitvoeringszaken en concrete projecten en regelingen, zonder dat de vraag wordt beantwoord of de gemeente nu de gewenste effecten bereikt. ‘Vaak sturen raden dan ook op (toename van) gebruik van middelen.’