Nieuwsbericht

Interview Hugo Bakkum wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting

23 september 2024 | 5 minutes read

In het kader van het wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting, dat overheden de mogelijkheid geeft om de woningbouw in Nederland weer effectief te sturen, gaat Sezgin Yilgin van Sociaal Werk Nederland in gesprek met Hugo Bakkum van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Het wetsvoorstel beoogt bijna een miljoen nieuwe woningen te realiseren tot en met 2030, waarvan tweederde in het sociale en middensegment moet zijn. Dit wetsvoorstel biedt een belangrijke kans voor sociaalwerkorganisaties om hun cruciale rol in gemeenschapsopbouw, preventie van woongerelateerde problemen en ondersteuning bij het wonen te versterken. In dit interview wordt besproken hoe sociaal werk lokaal kan bijdragen aan de volkshuisvestingsprogramma's en waarom actieve betrokkenheid van sociaalwerkorganisaties op gemeentelijk niveau van groot belang is.

Welke kansen ziet u voor sociaalwerkorganisaties om input te leveren en betrokken te zijn bij het proces?

Er zijn meerdere momenten waarop sociaalwerkorganisaties ervoor moeten zorgen dat ze aan tafel zitten bij de gemeente om het beleid mede vorm te geven.

Ten eerste bij het opstellen van regionaal afgestemde lokale volkshuisvestingsprogramma’s. In elke regio wordt een overleg- en besluitvormingsstructuur ingericht, waar sociaalwerkorganisaties naar mijn mening zeker een rol moeten spelen. Vervolgens wordt in elke regio een analyse gemaakt van het woonaanbod en de woonbehoefte, wat leidt tot een plan voor woningbouw en ander woninggebruik, zoals woningdelen. Deze woonzorganalyse wordt verder uitgesplitst naar doelgroepen en gemeenten, voorzien van een tijdpad en randvoorwaarden, en wordt vastgelegd in wat in sommige regio’s een woonzorgvisie wordt genoemd. Samen met afspraken over bijvoorbeeld de rest van de bouwopgave, verduurzaming, leefbaarheid, doorstroming en flexwoningen vormt dit het lokale volkshuisvestingsprogramma.

Ten tweede spelen sociaalwerkorganisaties een rol bij het opstellen van het gemeentelijk Wmo-beleid. De zorg en ondersteuning bij het wonen, die voortkomt uit het volkshuisvestingsprogramma, wordt uitgewerkt in het Wmo-beleidsplan en vertaald naar contractering en subsidiëring.

Ten derde regelt de nieuwe wet dat zorg- en welzijnsaanbieders betrokken worden bij het opstellen van de prestatieafspraken tussen corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties. Deze afspraken gaan onder andere over de huisvesting van specifieke doelgroepen, wonen en zorg, (sociale) woningbouw, schuldhulpverlening en de leefbaarheid van buurten en wijken. Hoewel zorg- en welzijnsaanbieders deze prestatieafspraken niet mede zullen ondertekenen vanwege de vele betrokken partijen, moeten gemeenten de overlegstructuur zo inrichten dat de betrokkenheid van zorg en welzijn goed geregeld is.

Nadat het beleid is vormgegeven, gaat het echte werk pas beginnen. Sociaal werk organisaties kunnen heel veel betekenen in het bouwen aan gemeenschappen, voorkomen van woongerelateerde problemen, en zorgen voor een goede landing van aandachtgroepen in wijken en buurten.

 

Hoe ziet de samenwerking eruit tussen overheden, corporaties en sociaalwerkorganisaties binnen dit nieuwe kader? En wat kunnen sociaalwerkorganisaties anders of beter doen voor de lokale/regionale samenwerking?

Je bent elkaars partner. Dat kan ook niet anders. Samenwerking is essentieel; geen enkele overheidslaag of lokaal of regionaal werkende partij kan deze opgave zelfstandig aan. Iedereen heeft elkaar nodig. Sociaalwerkorganisaties moeten vanaf het begin actief meedenken, want met hun inzet is meer mogelijk dan vaak wordt gedacht. Denk aan het opzetten van ondersteunende netwerken voor mensen die uitstromen uit instellingen of het bieden van ontmoetingsplekken voor diverse doelgroepen. De waarde van sociaalwerkorganisaties is al ruimschoots bewezen. Nu is het belangrijk om sociaal werk daadwerkelijk ook in te zetten voor gemeenschapsopbouw; het gaat namelijk niet alleen om de stenen bij volkshuisvesting, maar vooral om mensen.

 

Wat zijn de belangrijkste doelen van het wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting?

Het belangrijkste doel is om meer woningen te bouwen in alle segmenten, met speciale aandacht voor het middensegment en het sociale segment. Dit moet sneller gebeuren door procedures te verkorten en obstakels weg te nemen. Ook moet de woningvoorraad beter verdeeld worden tussen gemeenten. Grotere gemeenten hebben nu relatief meer sociale huurwoningen en kwetsbare inwoners. Daarin pleit de VNG voor solidariteit tussen gemeenten: alle gemeenten moeten hun 'fair share' nemen.

Deze 'fair share' geldt zowel voor de woningvoorraad, als de verdeling van de verschillende groepen mensen in die woningen. Dit moet evenwichtiger worden verdeeld, met aandacht voor regionale verschillen, voorkeuren van woningzoekenden, de balans tussen verschillende groepen woningzoekenden en de aansluiting bij zorg, scholing en werk. Ook moeten de meest kwetsbare groepen woningzoekenden het meest worden beschermd, bijvoorbeeld met voorrang. Daarvoor is meer overheidsregie nodig; de vrijblijvendheid moet eraf.

 

Hoe verschilt dit wetsvoorstel van eerdere wet- en regelgeving op het gebied van volkshuisvesting?

Met dit wetsvoorstel nemen het Rijk, de provincies en gemeenten samen de regie terug op de woningmarkt. De woningbouw wordt niet langer volledig aan de markt overgelaten, omdat de markt niet automatisch bouwt wat nodig is. Dit is een belangrijke verandering.

Wat ik bijzonder positief vind, is dat de woningmarkt met dit wetsvoorstel vanuit meerdere invalshoeken wordt benaderd. Het gaat niet alleen om de fysieke kant, de bouw van woningen, maar ook om de mensen die erin gaan wonen. Programma’s zoals Een thuis voor iedereen, Wonen en zorg voor ouderen, en het wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting leggen nadruk op de verbinding tussen het fysieke en het sociale aspect. Het is mooi als iemand een woning krijgt, maar de vraag is hoe die persoon echt kan integreren in de wijk.

Daarom moeten er regionaal afgestemde plannen komen voor woningbouw, met speciale aandacht voor aandachtsgroepen en ouderen. De meest kwetsbare woningzoekenden vallen straks in alle gemeenten onder verplichte urgentiecategorieën, en er moet een goede balans zijn met de huisvesting van andere woningzoekenden. Daarnaast moeten de regionaal afgestemde plannen duidelijk verbonden zijn met de benodigde zorg, ondersteuning en voorzieningen. Zo ondersteunen de programma's en de wet het bouwen aan gemeenschappen. Hier wordt de verbinding met Sociaal Werk zichtbaar.

 

Het wetsvoorstel is op 7 maart 2024 naar de Tweede Kamer gestuurd. Wat zijn de volgende stappen in het wetgevingsproces?

Op 25 september organiseert de Tweede Kamer een rondetafelgesprek. Daarna wordt waarschijnlijk meer duidelijk over de verdere behandeling van de wet. Ik verwacht dat het wetsvoorstel grotendeels ongewijzigd blijft, gezien het brede maatschappelijk draagvlak en de afspraken in het Hoofdlijnenakkoord om het door te zetten. Ik verwacht dat de wet per 1 juli 2025 wordt ingevoerd. Vanaf dat moment hebben gemeenten twee jaar de tijd om tot een volkshuisvestingsprogramma en een huisvestingsverordening te komen.

Bovenal hebben we haast! Het woningtekort is enorm en groeit nog steeds. Onze oproep is steeds: wacht niet op die wet! De wet legt vooral vast wat al was afgesproken of vastgelegd in programma’s zoals Woningbouw, Een thuis voor iedereen, Wonen en zorg voor ouderen, de Nationale prestatieafspraken corporatiesector, de 35 regionale woondeals en de Uitvoeringsagenda Wonen. Er is geen tijd teverliezen.

 

Kun je uitleggen hoe jezelf betrokken bent geweest bij het wetsvoorstel?

Een aantal jaren geleden werkte ik bij Sociaal Werk Nederland, waar ik me bezighield met de samenhang tussen zorg en sociaal werk. Dit is een belangrijk werkveld met prachtige organisaties en gedreven mensen. De affiniteit met sociaal werk blijft je levenslang bij.

Vanaf het begin ben ik betrokken geweest bij het wetsvoorstel Versterking Regie Volkshuisvesting. Destijds werkte ik bij de gemeente Amsterdam aan de woonruimteverdeling en de huisvesting van kwetsbare groepen. Elk ministerie had zijn eigen aandachtsgroepen die met voorrang gehuisvest moesten worden. Deze opgaven kwamen allemaal bij de gemeenten terecht, wat niet altijd goed paste. Daarom hebben we vanuit Amsterdam aan het Rijk geadviseerd om een samenhangend beleid te ontwikkelen, waarbij we als gemeente ook wilden meepraten. Dit leidde tot een interbestuurlijke aanpak, waarbij een ambtelijke werkgroep van vijf ministeries, de VNG, G4, G40 en Aedes een advies aan het kabinet uitbracht: Een thuis voor iedereen.

In dit advies stonden veel punten die wij vanuit de gemeenten hadden ingebracht, zoals de noodzaak voor meer sociale woningbouw, beter verdeeld over de gemeenten, en met passende zorg, ondersteuning en voorzieningen waar nodig.

Dit advies hebben we vertaald naar een interbestuurlijk programma, dat nu onderdeel is van de zes programma's onder de Nationale Woon- en Bouwagenda. De wet Versterking Regie Volkshuisvesting legt vooral wettelijk vast wat al in deze programma's is opgenomen. Om het programma Een thuis voor iedereen en de bijbehorende wetgeving te bedenken en uit te voeren, bleek veel coördinatie en inzet vanuit de gemeenten nodig. Daarom ben ik overgestapt naar de VNG, waar we een programmateam hebben opgezet om vanuit de gemeenten alles te kunnen realiseren.